dinsdag 9 september 2014

De goudblonde wolven

Het is een donkere avond, een trein raast voort. In een lege coupé zit Edwin, hij is op weg naar Slovenië. Edwin onderzoekt de wolvenpopulatie in Europa. Hij heeft gehoord dat er in Slovenië een roedel is met goudblonde wolven. Zoiets bijzonders moet hij met eigen ogen zien. De trein remt af en stopt langs het perron van een oud en verweerd stationnetje. Edwin doet zijn grote rugzak om en stapt uit. Hij is de enige die hier de trein verlaat. Hij loopt het station uit en wandelt richting het dorp. Hij heeft een kamer geboekt in een klein hotel aan de rand van het dorp.


Als hij het hotel in loopt wordt hij ontvangen door de hoteleigenaar die achter de donkere houten balie staat. “Welkom”, zegt de man terwijl hij Edwin van top tot teen opneemt. Edwin is een gespierde man met blond haar en felblauwe ogen. “Goedenavond, ik had een kamer geboekt voor deze week.” De hoteleigenaar knikt, pakt een sleutel uit het rekje achter hem en vertelt dat de kamer op de eerste verdieping aan het eind van de gang is. Edwin bedankt de man en loopt naar boven. Het is erg stil in het hotel, onderweg naar zijn kamer komt hij niemand tegen. Op zijn kamer aangekomen pakt hij zijn rugzak gedeeltelijk uit. Hij wil morgen vroeg vertrekken naar de bossen om naar de roedel wolven te zoeken. In zijn rugzak zit ook een kleine tent, slaapzak en ingeblikt voedsel zodat hij een nacht in de bossen kan doorbrengen.
Als hij klaar is ploft hij op het bed en valt bijna direct in slaap. Hij droomt van goudblonde wolven die huilen in de nacht. Hij schrikt wakker en hoort het gehuil van de wind die langs het hotel waait. Hij kijkt op de klok, het is twee uur, kleedt zich uit en stapt in bed. Morgen gaat hij op pad!

De volgende ochtend staat hij al vroeg beneden, in de hal is het stil. Hij tikt op de bel op de balie en de hoteleigenaar komt door de deur achter de balie. “Ik heb gehoord dat er in de buurt een bijzondere roedel wolven leeft, weet u misschien waar ik deze roedel kan vinden?” De hoteleigenaar glimlacht, “De goudblonde wolven? Die kunt u in het bos vinden. Ik heb voor u een plattegrond met een route naar het leefgebied van de wolven.” Edwin knikt opgetogen, dat is mooi! De hoteleigenaar pakt een plattegrond met een met rood gekleurde route, “Kijk, als u deze route volgt komt u vanavond aan bij de ‘wolvengrot’. Die wordt zo genoemd omdat de berg op een wolvenkop lijkt. Hier kunt u overnachten, als u dan de volgende ochtend de rest van de route volgt komt u de roedel tegen.”
Edwin pakt de plattegrond aan en bekijkt de route. Het is een flinke wandeling maar dat vindt hij niet erg. Hij bedankt de hoteleigenaar en loopt de eetkamer binnen. Terwijl hij zijn ontbijt eet bekijkt hij de kaart nog eens goed. Het leefgebied van de wolven ligt midden in de bossen. Hij moet ervoor zorgen dat hij voldoende eten meeneemt.
Als hij klaar is met zijn ontbijt loopt hij naar zijn kamer en pakt zijn rugzak in. Dan sluit hij zijn kamer af en loopt naar beneden. In de hal aangekomen geeft de hoteleigenaar hem nog wat energierepen voor onderweg mee. Edwin bedankt de man en gaat op weg. De man kijkt hem na.

Edwin loopt door het bos, de natuur is puur en ongerept. In de verte ziet hij de berg waar de ‘wolvengrot’ moet zijn. Hij moet nog een flink eind lopen. Tegen de avond komt hij bij de grot aan. Edwin staat voor de berg en kijkt omhoog. De hoteleigenaar heeft geen woord teveel gezegd. Het lijkt inderdaad op een grote wolvenkop, met de opening van de grot als mond. Edwin loopt de grot in, na een smalle gang komt hij in een brede ronde kamer. In het midden ligt een cirkel stenen waarin al eerder een vuur is gestookt. Achter in de grot ligt een stapel botten en schedels van wolven. Edwin laat zijn rugzak op de grond glijden en neemt een kijkje bij de beenderen. Hij pakt een grote schedel waar nog een paar flinke snijtanden in zitten. Met zijn vinger voelt hij aan de tanden, die zijn nog behoorlijk scherp. Opeens voelt hij een flinke pijnscheut door zijn vinger, hij heeft zich aan de lange scherpe hoektand geprikt. Een kleine bloeddruppel loopt langs zijn hand. Hij laat de schedel vallen en loopt naar zijn rugzak. Uit de kleine verbanddoos haalt hij een alcoholpad en een pleister. Hij maakt het wondje schoon en doet er een pleister op. Dan sprokkelt hij wat hout bij elkaar en maakt een vuurtje. Hij verwarmt het meegenomen blik met bonen en legt zijn slaapzak naast het vuur. Hij schopt zijn schoenen uit en kruipt in de slaapzak. Na het eten valt hij vermoeid in slaap. Hij droomt weer over de wolven. Dat hij samen met de wolven aan het rennen is.

De volgende ochtend wordt hij al vroeg wakker. Hij heeft het warm en het wondje aan zijn hand is opgezwollen. Hij warmt wat water op het vuur en maakt een kop instant koffie. Hij pakt zijn rugzak in en gaat weer op weg. Na een tijdje gelopen te hebben voelt hij zich plotseling niet goed worden. Het bos draait om het heen en hij zakt op een boomstam neer.
Als hij wakker wordt zitten zijn handen en gezicht onder het bloed. Grote plukken wit haar liggen verspreid om hem heen. Verschrikt kijkt hij om zich heen. Verderop ligt een bloederige konijnenkop. Beelden van hem, een konijn verscheurend met zijn tanden, jagen door zijn hoofd. Kokhalzend staat hij op en spoelt het bloed van zich af in een klein beekje dat in de buurt stroomt. Op zijn armen en handen zitten lange goudblonde haren. Hij voelt verbaasd aan deze haren, had hij dit al eerder? Hoofdschuddend kijkt hij om zich heen. Hij moet nu toch bijna bij het leefgebied van de wolven zijn. Wanneer hij verder wil lopen krijgt hij hevige pijnscheuten in zijn benen. Hij grijpt naar zijn benen en valt op de grond. Hij rolt van de pijn heen en weer, tot hij buiten bewustzijn raakt.
Als hij wakker wordt is het donker. Hij probeert op te staan maar zijn lijf voelt raar. In de verte hoort hij het gehuil van de wolven. Het lukt hem om overeind te komen en langzaam loopt hij langs de bomen naar een open plek in het bos. Een grote klif steekt uit boven een vallei, hoog in de hemel staat een volle maan. Plotseling krijgt hij de behoefte om naar de maan te schreeuwen. Als hij zijn mond opent om een oerkreet uit te slaan hoort hij een wolf huilen. Hij kijkt naar beneden en waar zijn benen horen te zijn, steken vier goudblonde poten uit zijn prachtige goudblonde wolvenlijf. Langzaam draait hij zich om, achter hem staat een groep van twaalf goudblonde wolven met felblauwe ogen naar hem te kijken. Ze lijken hem uit te nodigen om mee te gaan. Hij loopt naar ze toe en samen rennen ze door de bossen.

De volgende ochtend komt een jonge blonde man aan bij het hotel in het dorp. Zijn naam is Mathijs en hij komt een paar dagen wandelen in de bossen. De hoteleigenaar staat achter de balie de koperen bel te poetsen. Hij kijkt op als Mathijs het hotel binnenloopt. “Ah, u komt wandelen in de bossen! Ik heb voor u een plattegrond met een leuke plek om te overnachten.”


1 opmerking: