Het
is een donkere avond, een trein raast voort. In een lege coupé zit Edwin, hij
is op weg naar Slovenië. Edwin onderzoekt de wolvenpopulatie in Europa. Hij
heeft gehoord dat er in Slovenië een roedel is met goudblonde wolven. Zoiets
bijzonders moet hij met eigen ogen zien. De trein remt af en stopt langs het
perron van een oud en verweerd stationnetje. Edwin doet zijn grote rugzak om en
stapt uit. Hij is de enige die hier de trein verlaat. Hij loopt het station uit
en wandelt richting het dorp. Hij heeft een kamer geboekt in een klein hotel
aan de rand van het dorp.
Als
hij het hotel in loopt wordt hij ontvangen door de hoteleigenaar die achter de
donkere houten balie staat. “Welkom”, zegt de man terwijl hij Edwin van top tot
teen opneemt. Edwin is een gespierde man met blond haar en felblauwe ogen. “Goedenavond,
ik had een kamer geboekt voor deze week.” De hoteleigenaar knikt, pakt een
sleutel uit het rekje achter hem en vertelt dat de kamer op de eerste
verdieping aan het eind van de gang is. Edwin bedankt de man en loopt naar
boven. Het is erg stil in het hotel, onderweg naar zijn kamer komt hij niemand
tegen. Op zijn kamer aangekomen pakt hij zijn rugzak gedeeltelijk uit. Hij wil
morgen vroeg vertrekken naar de bossen om naar de roedel wolven te zoeken. In
zijn rugzak zit ook een kleine tent, slaapzak en ingeblikt voedsel zodat hij
een nacht in de bossen kan doorbrengen.
Als
hij klaar is ploft hij op het bed en valt bijna direct in slaap. Hij droomt van
goudblonde wolven die huilen in de nacht. Hij schrikt wakker en hoort het
gehuil van de wind die langs het hotel waait. Hij kijkt op de klok, het is twee
uur, kleedt zich uit en stapt in bed. Morgen gaat hij op pad!
De
volgende ochtend staat hij al vroeg beneden, in de hal is het stil. Hij tikt op
de bel op de balie en de hoteleigenaar komt door de deur achter de balie. “Ik
heb gehoord dat er in de buurt een bijzondere roedel wolven leeft, weet u misschien
waar ik deze roedel kan vinden?” De hoteleigenaar glimlacht, “De goudblonde
wolven? Die kunt u in het bos vinden. Ik heb voor u een plattegrond met een route
naar het leefgebied van de wolven.” Edwin knikt opgetogen, dat is mooi! De
hoteleigenaar pakt een plattegrond met een met rood gekleurde route, “Kijk, als
u deze route volgt komt u vanavond aan bij de ‘wolvengrot’. Die wordt zo
genoemd omdat de berg op een wolvenkop lijkt. Hier kunt u overnachten, als u
dan de volgende ochtend de rest van de route volgt komt u de roedel tegen.”
Edwin
pakt de plattegrond aan en bekijkt de route. Het is een flinke wandeling maar
dat vindt hij niet erg. Hij bedankt de hoteleigenaar en loopt de eetkamer
binnen. Terwijl hij zijn ontbijt eet bekijkt hij de kaart nog eens goed. Het
leefgebied van de wolven ligt midden in de bossen. Hij moet ervoor zorgen dat
hij voldoende eten meeneemt.
Als
hij klaar is met zijn ontbijt loopt hij naar zijn kamer en pakt zijn rugzak in.
Dan sluit hij zijn kamer af en loopt naar beneden. In de hal aangekomen geeft
de hoteleigenaar hem nog wat energierepen voor onderweg mee. Edwin bedankt de
man en gaat op weg. De man kijkt hem na.
Edwin
loopt door het bos, de natuur is puur en ongerept. In de verte ziet hij de berg
waar de ‘wolvengrot’ moet zijn. Hij moet nog een flink eind lopen. Tegen de
avond komt hij bij de grot aan. Edwin staat voor de berg en kijkt omhoog. De
hoteleigenaar heeft geen woord teveel gezegd. Het lijkt inderdaad op een grote
wolvenkop, met de opening van de grot als mond. Edwin loopt de grot in, na een
smalle gang komt hij in een brede ronde kamer. In het midden ligt een cirkel
stenen waarin al eerder een vuur is gestookt. Achter in de grot ligt een stapel
botten en schedels van wolven. Edwin laat zijn rugzak op de grond glijden en
neemt een kijkje bij de beenderen. Hij pakt een grote schedel waar nog een paar
flinke snijtanden in zitten. Met zijn vinger voelt hij aan de tanden, die zijn
nog behoorlijk scherp. Opeens voelt hij een flinke pijnscheut door zijn vinger,
hij heeft zich aan de lange scherpe hoektand geprikt. Een kleine bloeddruppel
loopt langs zijn hand. Hij laat de schedel vallen en loopt naar zijn rugzak.
Uit de kleine verbanddoos haalt hij een alcoholpad en een pleister. Hij maakt
het wondje schoon en doet er een pleister op. Dan sprokkelt hij wat hout bij
elkaar en maakt een vuurtje. Hij verwarmt het meegenomen blik met bonen en legt
zijn slaapzak naast het vuur. Hij schopt zijn schoenen uit en kruipt in de
slaapzak. Na het eten valt hij vermoeid in slaap. Hij droomt weer over de
wolven. Dat hij samen met de wolven aan het rennen is.
De
volgende ochtend wordt hij al vroeg wakker. Hij heeft het warm en het wondje aan
zijn hand is opgezwollen. Hij warmt wat water op het vuur en maakt een kop instant
koffie. Hij pakt zijn rugzak in en gaat weer op weg. Na een tijdje gelopen te
hebben voelt hij zich plotseling niet goed worden. Het bos draait om het heen
en hij zakt op een boomstam neer.
Als
hij wakker wordt zitten zijn handen en gezicht onder het bloed. Grote plukken
wit haar liggen verspreid om hem heen. Verschrikt kijkt hij om zich heen.
Verderop ligt een bloederige konijnenkop. Beelden van hem, een konijn
verscheurend met zijn tanden, jagen door zijn hoofd. Kokhalzend staat hij op en
spoelt het bloed van zich af in een klein beekje dat in de buurt stroomt. Op
zijn armen en handen zitten lange goudblonde haren. Hij voelt verbaasd aan deze
haren, had hij dit al eerder? Hoofdschuddend kijkt hij om zich heen. Hij moet
nu toch bijna bij het leefgebied van de wolven zijn. Wanneer hij verder wil
lopen krijgt hij hevige pijnscheuten in zijn benen. Hij grijpt naar zijn benen
en valt op de grond. Hij rolt van de pijn heen en weer, tot hij buiten
bewustzijn raakt.
Als
hij wakker wordt is het donker. Hij probeert op te staan maar zijn lijf voelt
raar. In de verte hoort hij het gehuil van de wolven. Het lukt hem om overeind
te komen en langzaam loopt hij langs de bomen naar een open plek in het bos.
Een grote klif steekt uit boven een vallei, hoog in de hemel staat een volle
maan. Plotseling krijgt hij de behoefte om naar de maan te schreeuwen. Als hij
zijn mond opent om een oerkreet uit te slaan hoort hij een wolf huilen. Hij
kijkt naar beneden en waar zijn benen horen te zijn, steken vier goudblonde
poten uit zijn prachtige goudblonde wolvenlijf. Langzaam draait hij zich om,
achter hem staat een groep van twaalf goudblonde wolven met felblauwe ogen naar
hem te kijken. Ze lijken hem uit te nodigen om mee te gaan. Hij loopt naar ze
toe en samen rennen ze door de bossen.
De
volgende ochtend komt een jonge blonde man aan bij het hotel in het dorp. Zijn
naam is Mathijs en hij komt een paar dagen wandelen in de bossen. De
hoteleigenaar staat achter de balie de koperen bel te poetsen. Hij kijkt op als
Mathijs het hotel binnenloopt. “Ah, u komt wandelen in de bossen! Ik heb voor u
een plattegrond met een leuke plek om te overnachten.”
ik ga daar maar niet wandelen
BeantwoordenVerwijderen